‘En o ja …,’ zei ik nonchalant tegen de museummedewerkster, nadat ik haar in mijn scherm de schets die Maxe van haar moeder Bettina had gemaakt had laten bewonderen [zie post 2], ‘… dan is er nóg iets wat ik met je wil delen.’
Inmiddels tutoyeerden wij elkaar. Dat is iets wat Duitsers niet snel doen. Zelfs op de werkvloer niet. Deze medewerkster spreekt haar collega’s aan met ‘Frau’ of ‘Herr’ zus of zo, en dus met ‘u’. Ik herinner me niet meer wanneer wij gingen ‘duzen’. Ik denk dat ik degene was die er op een keer mee begon.
‘Je wilt toch niet zeggen dat je nóg iets hebt?’ vroeg ze met licht opgetrokken wenkbrauwen. Haar ogen waren groot en glommen nog steeds.
‘Nou,’ zei ik, en ik wist dat ik nu moest oppassen om niet al te zelfgenoegzaam over te komen, want de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik die paar minuten genoot van mijn detectiverol, daar in die grijze museumkantoorkamer, ‘ik heb van de week inderdaad nóg iets van Bettina gevonden wat ik nooit eerder heb gezien.’
‘O?’
‘Op internet.’
‘Ja?’
Ik haalde mijn laptop erbij en tikte op Google ‘Bettina von Arnim portrait’ in. Te midden van allerlei bekende afbeeldingen klikte ik op een portret dat mij tot een week daarvoor volledig onbekend was. ‘Kijk,’ zei ik. ‘Dit bedoel ik,’ en ik vergrootte het kleine portret dat volgens het bijschrift 15,7 bij 18 centimeter scheen te zijn.
Het miniatuurportret, gemaakt door ene Carl Weiss, is gedateerd in 1831. Het toont Bettina von Arnim, want dat staat op een naamplaatje met haar naam erin gebeiteld dat op de lijst bevestigd is. Die lijst is op zichzelf al nogal mooi van kwaliteit. Bettina’s geboorte- en sterfjaar staan erop, op dat gouden plaatje. Dat heeft iemand, een eigenaar, er pas op kunnen aanbrengen ná 1859, haar sterfjaar, dus dat plaatje is pas veel later op die lijst vastgemaakt dan het jaar 1831, als die lijst al om het oorspronkelijke schilderijtje heeft gezeten.
De museummedewerkster kon nu alleen nog maar in opperste verrukking enkele bewonderende, haast zingende klanken uitbrengen.
‘Ik vermoed,’ vertelde ik met enige bluf verder, ‘dat dít is zoals Bettina er echt uit heeft gezien. De afbeeldingen die zo bekend van haar zijn, óók dat wat ooit op het 5 Marksbiljet heeft geprijkt, … zo zag ze er helemaal niet uit! Dit is hoe ze eruit zag. Wat denk jij?’
Dit portret, waarop Bettina als het ware in de camera kijkt, leek en lijkt me uniek. Weer steunt ze met haar kin op haar rechterhand; misschien is het haar favoriete houding. Op de meeste tekeningen keek ze niet naar degene die haar vereeuwigde.
Ik liet de medewerkster een bekende tekening zien waarop ze dat wel deed en waarvan ik vond dat die als enige wel wat van dit portret weghad. Het is afgebeeld op de cover van een boek dat ik heb over haar en haar man Achim von Arnim.
‘Ik ken dit portretje inderdaad niet,’ zei ze. ‘Wat is dit voor een site?’
Het leek iets met veilingen voor boeken van doen te hebben, en het leek er helaas ook op dat dit schilderijtje al verkocht was. Op het wereldwijde web blijft alles bewaard, dus ook dat het ooit, vrij recent nog, werd aangeboden door een Weense verkoper. Wie verkocht het en wie heeft dit nu in bezit? Waarom heeft die persoon het gekocht? Ik had het maar wat graag in stilte op de kop willen tikken, al had ik het geld er niet voor in de knip. Het museum zou het bedrag wel kunnen opbrengen.
Een Weense verkoper. Even dacht ik aan het feit dat er onlangs nog brieven zijn gevonden op een Weense markt. Via Facebook Messenger kreeg ik namelijk een bericht van een vrouw die die brieven daar had gekocht, een doos met zo’n 500 stuks. Ze schreef me dat ze van en aan mijn overgrootmoeder Hertha waren gericht, de ex-vrouw van Árpád, de vrouw die op de cover van mijn boek staat. Of ik erin geïnteresseerd was.
Mijn oma vertelde me dat er na haar moeders dood veel uit haar huis is gejat door de buurvrouw, een zekere Frau Goldnagel. Zou het kunnen zijn dat de Goldnageltjes inmiddels allemaal gestorven waren en hun spul te koop is aangeboden in Wenen? Zou dit portretje er ook bij gezeten kunnen hebben? Het zou me niet verbazen. Mijn overgrootmoeder pronkte graag met de spullen en de adeltitel van haar ex. Jammer dat ik dit niet meer kan vragen aan mijn oma. Zij had het schilderijtje vast herkend, en zo niet, dan had ik tenminste zeker geweten dat mijn redenering niet klopt. Nu blijft de mogelijkheid reëel dat het uit Hertha’s boedel komt.
De vrouw die de brieven heeft, wil ze me overigens wel geven. Ik heb haar gevraagd of ze erachter kan komen van wie de brieven afkomstig zijn. Als ik een naam heb, kan ik misschien kijken of die verkoper ook iets weet van het portretje.
Afijn.
‘1831,’ zei de medewerkster. ‘Dat was dus vlak na Achims vroegtijdige dood. Dat zwart draagt ze niet voor niets.’
Ze zou nog jarenlang zwart blijven dragen. Ik zie dat Achim op 21 januari stierf, en Bettina op 20 januari, 28 jaar later. Ze heeft vast geprobeerd om ook op de 20e januari haar kaars te doven, gewoon omdat het leuk zou zijn geweest om dezelfde sterfdag als haar geliefde op haar naam te krijgen. Dat zou iets romantisch hebben gehad, maar de dood heeft zijn tong naar haar uitgestoken en haar een extra dag opgedrongen.
Ik vind haar blik iets triests hebben. Triest, maar intens. Hoe langer ik naar dit miniatuurtje kijk, hoe mooier ik het vind. Het is zo fijn geschilderd, deze jonge weduwe die met zeven kinderen achterbleef, de emotie in haar blik is zo goed getroffen. Knap vind ik haar niet, krachtig wel. Welk boek heeft ze in haar hand? Waar zit ze? Of was dit in een studio en is de rest erachter geschilderd. Vast dat laatste. Welk kerkje zien we in de achtergrond, welke ruïne, en welke bergen? En waarom precies die achtergrond?
‘Eigenlijk zou het Goethemuseum dit portret in bezit moeten zien te krijgen,’ zei ik.
Dat was de medewerkster met mee eens. Ze zou het spoedig met haar leidinggevende bespreken. In een cafeetje bij het museum trakteerde ze me op een cappuccino en een chocoladetaartje.
‘Ze moet erover geschreven hebben in 1831,’ zei ik, ‘over het feit dat ze is vereeuwigd door Carl Weiss. Misschien kunnen jullie het nagaan in haar brieven.’
Zeker, ze zou me mailen, want dit was toch wel allemaal ‘sehr aufregend.’
Toen ik naar buiten liep, keek ik nog even naar de straat waar Bettina’s geboortehuis ooit stond en dat op een steenworp afstand van het museum had gelegen, maar dat in de oorlog is weggevaagd. Er bestaan tekeningen van het huis ‘Der goldene Kopf’ in de Sandgasse. We weten hoe het er uitzag en je kunt je er daardoor een goede voorstelling van maken, net zoals ik me nu eindelijk een voorstelling kan maken van het uiterlijk van de vrouw die daar werd geboren en geschiedenis schreef.
Wordt vervolgd.