Uren heeft zijn tocht geduurd, maar nu is hij dan eindelijk waar hij wezen wil. In zijn weg omhoog besluit Slak even te pauzeren tegen het raam van nummer 13. Onder hem heeft hij een slijmerig spoor getrokken.
Vannacht was hij Pissebed tegengekomen tussen de omgekeerde bloempot en de tuinbank.
‘Je moet die voelsprieten van je eens uitschuiven, Slak,’ had Pissebed hem aangeraden. ‘Dan kun je twee blikken naar binnen werpen bij dit huis. Er is daar voor morgenochtend reuring aangekondigd. Misschien een leuk spektakel voor jou.’
Reuring? Van schrik had Slak een van zijn oogjes bijna zijn eigen huis ingetrokken. Voor reuring moesten ze niet bij hem zijn, maar om met één oog in het donker te zitten maakte hem draaierig, dus schoof hij zijn ene steeltjesoog weer heel langzaam uit, totdat het weer parallel naast het andere stond en zijn zicht weer helder werd.
‘Een verhuizing,’ zei Pissebed. ‘Er vertrekt een bewoonster, dus opletten dat je hoog zit, want anders word je zeker onder de voet gelopen morgen.’
Slak had soortgenoten van wie huis en haard vertrapt waren door nonchalante mensen. Hij huiverde en keek op naar het bakstenen huis. Op dat venster zou hij lekker kunnen blijven plakken en zijn ogen de kost geven.
‘Die mensen denken dat ze ver boven ons tuindiertjes verheven zijn,’ had Pissebed gezegd. ‘Ook boven jou, weekdier. Maar pas op: de meisjes zijn panisch voor dieren zoals wij. Ze zijn niet goed opgevoed: ze knijpen je fijn in keukenrolpapier en dan spoelen ze je door in de wc, of ze trappen je dood, of je belandt in een stofzuigerslang, hoewel je voor dat laatste niet zo bang hoeft te zijn bij dit huis. Wat er óók kan gebeuren, is dat de Fransman je opeet. Op de barbecue. Met een sausje erbij.’
Slak zette grote ogen op.
‘Jaja,’ zei Pissebed, ‘hij houdt er nogal opmerkelijke eetgewoontes op na. Je neemt dus wel een risico door die kant op te gaan, maar dan beleef je tenminste wat met je saaie leventje.’
In slow motion draaide Slak zijn nek naar Pissebed. ‘Ten eerste ben ik een hij noch een zij, Pissebed. Ik ben…’ – en hier werd zijn tongval nóg langzamer, ‘een h.e.r.m.a.f.r.o.d.i.e.t.’
Pissebed trok zijn schouders op. ‘Dat is je goed recht, maar redden zal ’t je niet,’ antwoordde hij. ‘Dat rijmt,’ voegde hij grinnikend toe.
‘En ten tweede …,’ begon Slak zijn volgende zin, maar Pissebed was alweer onder de bloempot verdwenen, ‘… is mijn leven allerminst saai.’
Zo zit hij daar nu dus, Slak, zijn ogen scherp te stellen.
Als plotseling de vrouw des huizes nogal dichtbij voor hem opdoemt, schrikt hij zich een hoedje.
Aan de andere kant van het glas heeft ze zich naar hem toegebogen.
Zo snel hij kan, schuift hij beide tentakels zijn schelp in.
‘Ach, kijk nou naar dat slakkenhuis,’ zegt de vrouw. ‘Zo perfect en glanzend. Zijn huisje is bijna net zo mooi gepoetst als het jouwe inmiddels is.’
‘Zijn huis misschien wel, maar kijk naar dat vieze slijmspoor …!’ zegt haar dochter. Ze tikt tegen het raam.
Slak zet zich schrap en trekt zich nog meer vacuüm.
‘Als ik straks in Leiden woon, wil ik geen slakken op mijn raam.’
‘Op driehoog achter zijn er vast geen slakken,’ zegt de vrouw.
Tevreden bestudeert de dochter Slak, die onder zijn schelp uit spiekt of het al veilig is om in de openbaarheid terug te keren.
‘Wél spinnen,’ zegt de vrouw. ‘Of muizen misschien.’
Met grote ogen kijkt de dochter haar moeder aan. ‘Niet. Toch?’
‘Als je zo af en toe poetst, zal het wel meevallen,’ antwoordt de vrouw.