Kerstklokje

In Geen categorie by Olga MajeauLeave a Comment

Deze klokkerstbal was altijd mijn lievelings. De sneeuw langs de randen van het klokje lijkt van suiker. Je zou er zo even langs willen likken. De klok wijst iets over half twaalf aan. Dat vind ik leuk: niet een heel uur, ook niet een half of een kwart, maar een paar minuten over half: een beetje zo’n niksige tijd. Deze half twaalf was voor mij wel half twaalf ’s ávonds. Dat tijdstip sprak meer tot mijn verbeelding dan dat het half twaalf in de middag zou zijn, want bij dit soort suikerballen kon je een hele wereld aan verhalen verzinnen die zich in het diepst van de nacht afspeelden, en waarin je zelf de hoofdrol had, meestal enigszins heroïsch van aard.
Op of rond half twaalf ’s avonds is de dag bovendien snel voorbij en van sommige dagen wil je nou eenmaal graag dat er spoedig een eind aan komt.
Deze bal is al best oud, zeker wel vijftig jaar, want hij hangt zo lang ik me herinner elk jaar in de kerstboom. Als kind keek ik al naar deze klok alsof mijn leven ervan afhing. Wij mochten mijn vader namelijk altijd helpen om de boom op te tuigen, maar als het erop aankwam, mochten we vooral nergens aankomen. Er was engelenhaar – ik denk dat dat nu niet meer bestaat. Je kon er je handen aan branden, aan dat pleurishaar van glasvezel. Mijn vader begon al te schreeuwen als we er ook maar in de buurt van durfden te komen. ‘Weg met die tengels, afblijven!’ en dan pakte hij zijn handschoenen en ging tergend langzaam dat lelijke engelenhaar in de takken draperen. En wij maar staan wachten daar, in onze Hema-streepjespyjamaatjes. Met onze kindertronies op standje heilig knielden mijn zusje en ik vervolgens naast de kartonnen doos met ballen die nog ingepakt zaten in oude Telegrafen, want die krant las mijn vader – ik zweer ‘t. Die was ook toen al erg makkelijk te begrijpen, vandaar.
We pakten de ballen uit, de ballen die al van vaders moeder waren geweest, grootmoeder Henny, die wij nooit hadden gekend, omdat mijn vader al de leeftijd van een opa had, en grootmoeder Henny per consequentie de leeftijd zou hebben gehad van een overgrootmoeder. Die ballen waren dus echt verrekte oud.
Per ongeluk vermorzelde mijn zusje, die wel gezegend was met echt engelenhaar, met haar kleuterknuistje een teer glazen pauwtje.
‘Hè gódverredómmenoggantoe, blijf met jullie fikken van dat glas af,’ bulderde mijn vader; hij had niet zo’n benul van de kerstboodschap en het Jezuskindje in z’n kribje dat daar straks onder die takken kwam te liggen. Hij vervloekte Hem wel vaker.
Ik snelde al naar boven om een pincet te zoeken, terwijl mijn zusje op haar tanden beet – van die fijne glassplinters in je vingertoppen en handpalm kunnen gemeen pijn doen.
Tenslotte gingen we maar naar Swiebertje kijken, hand in hand, zusjes ene handpalm bepleisterd. We zaten allebei op een beige ribfluwelen jaren-’70-draaistoel die naar de kijkbuis gericht stond, weggedraaid van het jaarlijks kerstboomspektakel, zodat we verder niet hoefden aan te zien hoe de kerstboom, die rotboom, werd opgetuigd. Het zou wel weer uren duren voordat het klaar was, misschien wel tot het bijna nacht was, tot zo rond half twaalf wel.
Maar de volgende dag zou ie staan en dat was toch wat telde: dat wij ook een kerstboom hadden, met echt engelenhaar.

Leave a Comment