Eind september gaf ik een lezing over mijn boek in het Petrihaus bij Frankfurt. De middag ervoor ging ik nog even langs het Goethemuseum, dat daar in de buurt lag, … want wanneer kom ik nou ooit in Frankfurt?
In het Goethemuseum ligt nogal wat spul van mijn familie. Bij het schrijven van mijn boek heb ik er destijds naar believen in kunnen neuzen. Er zijn brieven, waarvan ik dacht dat die relevante informatie voor me konden bevatten, voor me getranscribeerd. Te weten dat er nog zo veel meer ligt wat nooit door de museumonderzoekers is gelezen, simpelweg omdat er te veel in het museum ligt en er te weinig mensen zijn die alles eens goed kunnen doorspitten, maakt dat ik soms droom van een vervolgonderzoek en een nieuw boek.
Bij het bliksembezoek had de medewerkster van het museum op mijn verzoek twee notitieboekjes voor me klaargelegd met ‘pensées’ van mijn over-over-overgrootvader, de Portugese Eduard Oriola. Een zwart lederen boekje, met een groen lint erin. Op de voorkant prijkten zijn in goud gedrukte initialen. Oriola schreef er halverwege de 19e eeuw in. Krabbels zijn het, gedachten dus. Zinnetjes als “L’amour est comme la peur: il fait croire à tout.”
En: “Souvent l’amour fait vieillir la jeunesse. Toujours l’amitié rajeunit la vieillesse.” Kijk, daar had hij een punt.
Ook noteerde hij quotes van Balzac of citeerde hij een paar regels uit Hamlet.
Oriola was een hoge pief in het leger. Samen met prins Waldemar van Pruissen reisde hij in diezelfde jaren naar de Himalaya. Daar is een prachtig boek van gemaakt met een voorwoord van Alexander von Humboldt. Dat ligt in Leiden.
Goed, dit alles terzijde.
Ik heb nog wat schetsen en meer gedetailleerde tekeningen thuis liggen van Maximiliane von Arnim, Eduards echtgenote. Ze tekende en schreef er wat op los. Nog niet zo lang geleden kreeg ik een map van een oude vriend van mijn oma, de man dankzij wie ik het Lenbachschilderij heb terug kunnen kopen.
In de map zat mooi spul. Zo had salonière Maxe het hele interieur van haar huis getekend. Schetsmatig, maar duidelijk genoeg om je er een goede voorstelling bij te kunnen maken.
Het is alsof ik even terug mag kijken in de tijd, alsof ik een oude foto induik. Je ziet precies hoe het huis was ingedeeld en wat er stond of hing. Ik zie revolvers, degens en een mooi helmpje van Eduard aan de muur hangen. Daar herken ik ook een bekend portret van Maxe – een soortgelijk schilderij hing bij mijn oma thuis en is inmiddels naar het Goethemuseum verhuisd. Ook zie ik zaken hangen die nu van mijn zusje en mij zijn. Eén ervan is afgebeeld in mijn boek: een tekening van Maxe met haar vijf kinderen in de vorm van haar lievelingsbloem, het lelietje-van-dalen. Zoek, zoom in en je vindt het.
De medewerkster van het Goethemuseum, die via mijn telefoonscherm inzoomde op alles wat ik uit die map gefotografeerd had, benoemde haast kirrend wat ze allemaal zag. ‘Ein Schatz, wirklich Olga, das ist ein Schatz!’
Dat vond ik nou ook.
Toen zei ik dat ik nóg een Schatz had in die map. Een grotere. Tenminste, ik dácht dat ik nog iets had wat ze daar wel eens interessant konden vinden. Misschien wilde ze het even zien.
De ogen van de medewerkster glinsterden. ‘Wirklich?’ zei ze.
Ik pakte mijn telefoon.
[Wordt vervolgd.]